Het zal zo midden jaren '60 zijn, dat ik in een aquariumzaak een klein visje, dat mij op het eerste gezicht deed denken aan de Rode Rio, maar zich hiervan onderscheidde door een mooie gouden grondkleur in de buikstreek, met daarop een ronde donkere vlek. De achterkant van het visje was diep rood. Ik denk dat ze zo mooi kleurden omdat ze bij de handelaar in een apart aquarium zaten met een mooie beplanting, die hoofdzakelijk uit Myriophyllum bestond, welke gedeeltelijk langs het wateroppervlak groeide.
In het 60cm x 35cm x 35cm grote aquarium stonden groenzwarte styroporwandjes, die gedeeltelijk met mos waren begroeid. De bodem van het bakje was donker en er lag een mooi stukje kienhout op. De handelaar vertelde mij dat dit de enige manier is om in de winkel te laten zien hoe mooi het visje is.
In een gewone kale glazen bak,
tussen andere vissen, kleuren
ze niet en zijn dan eigenlijk
onverkoopbaar.
De naam bleek Megalamphodus
roseus te zijn. Ik kocht er tien en
richtte thuis een aquarium van
70cm x 35cm x 35cm voor ze in,
waarbij ik rekening hield met wat
ik in de winkel had gezien. Verder
zorgde ik er voor dat het licht niet
te fel was. Het aquarium werd
gevuld met middelhard water (7
°GDH) en met een pH van 7,3.
De watertemperatuur was 25 °C.
Na een paar weken kleurden
mijn nieuwe aanwinsten mooi en
vond ik ze een lust voor het oog.
Intussen had ik in de bibliotheek
en paar boeken geleend en vond
daarin dat Megalamphodus roseus
voorkomt in het stroomgebied
van de Maroni of Marowijne,
de grensrivier tussen Suriname
en Frans-Guyana, die in Frans
Guyana “Marouini` wordt
genoemd.
Het lijkt alsof het gouden
fantoomzalmpje nauwelijks eisen
aan de watersamenstelling stelt.
Tijdens een congres hoorde ik van
anderen dat zij ze in veel harder
water hielden. Het bleek echter,
dat ze dan niet zo mooi waren. In
het eerder genoemde boek las ik
ook dat zachter water beter is en
M. roseus gehouden moet worden
in een aquarium met veel licht.
Dat deed mij besluiten een bak van
80cm x 40cm x 40cm, die een deel
van de dag zon van boven kreeg,
in te richten. In dit aquarium
was ook meer zwemruimte. Dit
aquarium werd gevuld met water
waarvan de totale hardheid
4 °DH en de zuurgraad 6,6
bedroeg. Er werd een dichte
randbeplanting aangebracht en
aan het oppervlak dreven wat
Azolla filiculoides (kroosvaren)
die regelmatig gedund werd. De
watertemperatuur schommelde
tussen de 24 en 27 °C. Als
gezelschap plaatste ik daar
Nannostomus harrisoni en
Boehlkea fredcochui bij, zodat
zowel naar kleur als lichaamsvorm
deze vissen goed contrasteerden.
Nannostomus harrisoni is een
zeer rustige soort die zich door het
ganse aquarium beweegt en zich
ook tussen de planten ophoudt.
Boehlkea fredcochui is wat
levendiger dan M.roseus, maar dat
geeft niet.
In dit rustige gezelschap
paste ook nog een groep van 10
Aspidoras pauciradiatus, zodat
ook de onderste waterlaag bevolkt
werd. Het vrije bodemoppervlak
was voor deze laatsten groot
genoeg, daar zij amper 3,5 cm.
groot worden.
Overigens pasten zij nog goed in
het voederschema ook, daar zij de
Artemia-kreeftjes en hun naupliën
opaten die zich op de heldere
plekken op de bodem, verzameld
hadden.
Als bijkomend voer gaf ik ook nog kleine rode muggenlarven en grindalwormen. En inderdaad, mijn visjes veranderden van mooi naar prachtig!Ze dartelden in de open ruimte tussen de planten en aten voor twee. Ik gaf ze kleine watervlooien, witte en zwarte muggenlarven, ander klein slootvoer en af en toe pekelkreeftnaupliën. Het gevolg was, dat de vrouwtjes ronde buikjes kregen en ik het tijd vond voor een kweekpoging.
Voor de kweek nam ik een bakje
van 40cm x 25cm x 25cm, dat
gevuld werd met onthard water,
waaraan een beetje leidingwater
werd toegevoegd, zodat de
totale hardheid 2 °DH was. De
pH-waarde van het ontharde
water was 6,6. Ik zuurde het
met turfextract aan tot 6,4. De
beplanting bestond uit een flink
bosje Myriophyllum. De bodem
was bedekt met turfplaatjes. Als
dekruit nam ik een stuk opaalglas,
zodat het licht diffuus was.
Voor de kweek scheidde ik
enkele mannetjes en vrouwtjes
gedurende een week van elkaar
en voerde ze extra goed. Daarna
zette ik een “stel” in de kweekbak.
De volgende ochtend begonnen
de paringen om een uur of negen.
Het gedrag leek erg op dat van het
dwergzalmpje Hyphessobrycon
georgettae. Als ze, na wat jagen,
bij de Myrophyllum waren
aangeland, stootte de man met de
punt van zijn bek in de buikstreek
van de vrouw. Ze paarden tussen
en tegen het groen. De kleine eitjes
bleven voor het grootste deel aan
de planten hangen. De paringen
duurden de hele ochtend. Er
werden geen eieren gegeten, maar
voor de zekerheid schepte ik de
visjes, toen de rustpauzen tussen
de paringen steeds groter werden,
uit de kweekbak.
Er beschimmelde
maar een heel klein gedeelte van
de eieren. De jongen zwommen
na ruim drie dagen vrij en werden
een halve dag later met infusie
gevoerd. Vanaf de 5e dag na het
uitkomen kregen ze ook Artemia.
Ze groeiden snel en begonnen na
drie weken bij een grootte van
8 mm. te kleuren. Het nest telde
214 jongen, waardoor ik veel
aquarianen blij kon maken.