<


Artikelen

In deze sectie staan door onze leden geschreven artikelen. Qua onderwerpen divers: inrichting van aquaria, opbouw van aquaria, vissen, planten en wat al niet meer.

Als we langs de sloten en kleine watertjes lopen bij ons in de buurt, zien we altijd wel waterjuffers. En als je ze dan ziet paren moet ik altijd stilstaan en als het even kan een foto maken. Maar er zijn zo ontzettend veel waterjuffers dat je snel in de war raakt. Maar waar ik het hier over wil hebben is eigenlijk de meest voorkomende in Nederland, het Lantaarntje.

Het Lantaarntje of Ischnura elegans, is een kleine waterjuffer die we vaak ook bij de vijvers in grote getale mogen waarnemen. Want hun ideale “biotoop” is immers een gebied met voedselrijk, helder water en met veel planten. Als soort zijn lantaarntjes gemakkelijk te herkennen aan hun specifieke zwarte achterlijf met één blauw segment. Maar wat weten we nog meer van ze.

Als soort zijn lantaarntjes gemakkelijk te herkennen aan hun specifieke zwarte achterlijf met één blauw segment. Maar wat weten we nog meer van ze. Het Lantaarntje is een kleine waterjuffer met een vleugelspanwijdte van 35 à 40 mm. en een lichaamslengte van 30 tot 34 mm. De achtervleugels meten 18 tot 20 mm. Beide seksen hebben een zwarte rugzijde en zijwaarts geplaatste ogen die ver uit elkaar staan.

We kunnen ze in verschillende kleuren aantreffen, nl. zwart met blauw of groen met blauw (meestal donker met een ronde blauwe, zelden gelige of groenige, vlek achteraan). De poten zijn zwart en blauw, de onderkant ervan zwart- en blauwachtig. Het achterlijf is geheel zwart, op één lichtblauw segment (het achterste) na, wat tot de naam “Lantaarntje” leidde.

De kleuring bij de vrouwtjes is variabel, men onderscheidt veel kleurvormen. Het betreft voor een deel de verschillende stadia in het proces van uitkleuren. De lichte delen van een volledig uitgekleurd vrouwtje kunnen blauw of olijfgroen verdonkerd zijn. Uitgekleurde vrouwtjes zijn ook heel moeilijk van mannetjes te onderscheiden. Bij jonge vrouwtjes, tot een week oud, is het borststuk nog opvallend violet of roze van kleur.

Echte kenners wijzen dan op het korte streepje aan de zijkant van de schouder. Bij twijfel zou dat uitkomst bieden voor de soortbepaling. Maar dan moet je ze wel gefotografeerd hebben, want dat zie je echt niet als ze in beweging zijn. Bij kleurvariëteiten bij vrouwtjes vormen de streepjes een grote steun. De kleurvormen van de vrouwtjes hebben zelfs een aparte naam.

Het lantaarntje kan eenvoudig verward worden met de tengere grasjuffer. Het mannetje van het lantaarntje heeft een blauw segment nummer 8. Bij de tengere grasjuffer is segment negen blauw. Verwarring is ook mogelijk met roodoogjuffers, maar daar hebben de mannetjes rode ogen. Ook met donkere waterjuffers is verwarring mogelijk, maar deze laatste hebben grote achterlijfsaanhangsels.

Het lantaarntje komt in bijna heel Europa algemeen voor, met uitzondering van Spanje en de Middellandse Zee eilanden, In Nederland en België komt de soort heel veelvuldig voor. Het is een soort die vrij goed tegen watervervuiling kan en dat verklaart ook dat hij soms als graadmeter wordt gebruikt; plaatselijke talrijkheid van lantaarntjes in anders voedselarm gebied kan aanwijzing geven over overbemesting of eutrofiëring.

Het vliegseizoen loopt van mei tot september met toppen eind mei en begin augustus, maar ze zijn ook wel tot half oktober waargenomen. In tegenstelling tot de libellen, kunnen de lantaarntjes ook actief zijn bij bewolkt en koud weer. Zowel de jonge als de geslachtsrijpe lantaarntjes blijven dicht bij de waterkant. Ze overnachten in grote groepen, hangend in de oeverbegroeiing.

Zoals ik al aan het begin meldde, is de paring iets prachtigs om te zien. Maar wat niet zo bekend is, is dat de parings- en foerageergedrag behoorlijk agressief is. Er komt zelfs relatief vaak kannibalisme voor. De paring kan vele uren (5 – 8 uur) duren en vindt meestal plaats vlakbij het water. Het mannetje verwijdert daarbij het sperma van zijn voorgaande concurrent. Het vrouwtje zet de eieren vervolgens af in waterplanten en begeeft zich daarbij soms helemaal onder water.

Dat doet ze alleen, het mannetje begeleidt haar (gelukkig) hierbij niet, zodat ze dit ongestoord kan doen. De nimfen komen snel na het afzetten uit. De larven leven in de waterplantvegetatie of in de oeverzone. De nimfen zijn lang en slank en voeden zich met andere larven, o.a. van vliegen en juffers. De ontwikkeling tot een vliegend insect duurt meestal één jaar. Wanneer de weersomstandigheden heel gunstig zijn (warm) dan kan dit soms wel worden ingekort tot 3 maanden. Maar als ze eenmaal volwassen zijn, hebben ze maar weinig tijd om een volgende generatie te produceren. De mannetjes leven slechts 5 dagen en de vrouwtjes 11.